In 2006 was het thema van de boekenweek: literatuur en muziek. Dat inspireerde mij en twee vrienden, Jan Verstegen en Fred van Lier, een boek te schrijven over onze ervaringen in Liverpool, waar wij ooit een weekend doorbrachten in de voetsporen van de vroege Beatles. Hieronder twee fragmenten uit dat boek. Het eerste begint als wij voor de zaal staan waar John Lennon en Paul McCartney elkaar voor het eerst ontmoetten. Een beetje achteraf gelegen rood bakstenen gebouw.
Naar binnen
Er komt een auto het terrein oprijden, we voelen ons ongemakkelijk. Is het wel de bedoeling dat wij hier zijn? Een man stapt uit. Behalve wij is er verder niemand. Het miezert. We blijven rondhangen.
‘You’re here for The Beatles?’
De man, vriendelijk.
‘Well, yes, actually we are.’
‘Then you would perhaps like to take a look inside?’
‘Well, yes, we would.’
Het zal toch niet waar zijn? Maar verdomd, de man gaat ons voor, opent een deur, een gangetje, nog een deur, en daar betreden wij het jaar 1957. Een grote, hoge gymnastiekzaal met aan het eind een podium waarvoor een gesloten gordijn, een houten vloer waarop de sporen van opgewonden swingende dameshakjes nog zichtbaar zijn. Formica tafeltjes, plastic stoeltjes, bladderende verf, het is duidelijk: hier is sinds 1957 niets veranderd. Als Lennon met zijn Quarry Men hier heeft opgetreden, is het op dit podium. Als Lennon en McCartney voor het eerst aan één tafel hebben gezeten, is het aan een van deze tafeltjes.
De man bevestigt dit. Zijn naam is Ken Rawlinson, hij is de koster en beheert deze zaal. Hij was op de avond zelf niet aanwezig, ‘but I was around, I saw them a lot. This curtain, I’m sure, must be the curtain they used that night. The same for the stage.’
Jawel. Het atelier waar Rembrandt schilderde. De kamer waar Mozart componeerde. De plek waar Lennon en McCartney voor het eerst tekst en muziek uitwisselden.
Hier dus, hier is de kiem gelegd van de legende die de wereld in de jaren zestig op haar kop heeft gezet. Die het begrip popmuziek inhoud, vorm en klank heeft gegeven. Die het leven van miljoenen bijzonder aangenaam heeft beïnvloed. In elk geval dat van ons drieën.
Het is er doodstil. Het ruikt er naar de jaren vijftig. Alles moet nog gebeuren. Er duizelen beelden door ons hoofd, oude foto’s, vroege geluidsopnames, citaten. We hadden er nog uren kunnen zitten, maar moeten verder. Druk programma. We nemen afscheid, danken Ken Rawlingson duizendmaal en maken de ‘small step for mankind but a giant leap for us’, terug naar de 21ste eeuw.
Fragment 2:
Vermoeid maar dankbaar
Ons guesthouse heeft geen bar. Er is een kamertje met een knullig zitje, er is een soort buffet waarachter een paar glazen staan, uit een achterafhokje kunnen we iemand roepen die bereid is een flesje bier te ontdoppen of een belletje whisky in te schenken (Hekket), maar het gaat niet van harte. Jammer, we zijn er na een lange dag vol Liverpool zo hard aan toe. En we hebben het zo enorm verdiend, vinden we.
Maar misschien is het onze redding. Als er drie jongens in staat zijn op vrijdagavond het weekend totaal aan flarden te vieren, zijn wij het. Beter zo.
Volgens de man van het guesthouse is er een Indiaas restaurant ‘just around the corner’. Hekket vertrouwt het niet en trakteert op een cab. ‘Just around the corner’ blijkt een taxirit van tien minuten te zijn.
De naslagwerken gaan mee, er is tijdens de Chicken Vindaloo nog veel te bestuderen en voor te bereiden. Wanneer speelden ze waar en in welke bezetting? Moeten we wel naar toeristische plekken als Mathew Street, The Cavern en The Beatles Story? Discussie. We gaan, we zijn hier nu toch, en ook nog eens voor het eerst. Dan moeten we het graf van Julia Lennon maar laten vallen. Of The Casbah. We moeten sowieso nog een keer terug naar Liverpool voor het huis van Paul. En we moeten nog even terug naar Penny Lane omdat we een verkeerde winkel hebben aangezien voor de ‘barbershop’. Blunder.
Lang voordat veertig jaar geleden een avond in The Cavern nog moest beginnen, kruipen drie vermoeide maar dankbare fans in donker Liverpool onder de wol.